Ton Frissen houdt Katwijkse visverwerkingsfabriek op Faeröer draaiende: ’Ik zou hier 365 dagen per jaar moeten zijn’ | Leidsch Dagblad

2022-03-03 05:59:31 By : Ms. Elina Lee

Ton Frissen en zoon Thom.© Foto Finnur Justinussen

De visverwerkingsfabriek op de Faeröer-eilanden is het grote verhaal van Parlevliet & Van der Plas (PP) in het klein: nieuwe grenzen opzoeken, met een kleine groep Katwijkers ver van huis een project opzetten en tot een succes maken. Dat gaat niet zonder slag of stoot: doorzettingsvermogen is nodig om stand te houden en de lokale weerstand tegen de grootschalige werkwijze te trotseren. Na het profiel van een van de grootste visrederijen ter wereld uit Katwijk bezocht deze krant manager Ton Frissen, de man die namens Parlevliet & Van der Plas de zaken aanstuurt op de archipel in de Atlantische Oceaan.

Hij zou eigenlijk 365 dagen per jaar, 24 uur per dag op zijn post moeten zijn om de Katwijkse visverwerkingsfabriek op de Faeröer-eilanden draaiende te houden. Dat lukt zelfs Ton Frissen (52) niet, en dus stapt hij op een mooie zonnige ochtend na een achtdaags verblijf in Katwijk de vertrekhal van Schiphol binnen.

Het is alsof de manager de bus naar Leiden pakt, zo routinematig is de vliegreis geworden naar de onherbergzame eilandengroep in de zee tussen Schotland en IJsland, met minder inwoners dan de gemeente Katwijk. Twaalf jaar lang houdt de vooruitgeschoven post van het familiebedrijf het er al zo’n 230 dagen per jaar uit.

Niet dat hij thuis heeft uitgerust. Zijn korte vakantie stond bol van de afspraken voor zijn andere activiteiten om de Katwijkse visserijeer hoog te houden, met als belangrijkste de organisatie van het gratis muziekfestival Haringrock. Tussendoor heeft de bedrijfstelefoon hem dag en nacht beziggehouden. „Het is bij PP nooit weekend of vakantie.”

Het KLM-toestel heeft de landingsbaan in Kopenhagen nog maar nauwelijks bereikt, of de manager opent op zijn telefoon al de app FishFacts. „Even kijken wat de visserij doet.” Op zijn scherm verschijnt de wereldkaart vol gekleurde stipjes, die aangeven waar de schepen zich op dat moment bevinden. „Kijk”, zegt hij. „Die ligt te zoeken, dat merk ik aan de snelheid. En deze, een Groenlander, gaat maar vier mijl per uur. Die is aan het vissen.”

Zijn vingers gaan ongedurig langs de stipjes die nu, in het hoogseizoen van augustus, vele tonnen met makreel naar zijn verwerkingsfabriek zouden moeten brengen. „Toen we opstegen, lagen ze praktisch stil. Nu zijn ze aan het zoeken. Het is opvallend rustig.” Lopend door de vliegtuigslurf heeft Frissen de eerste schipper al aan de telefoon. „Good day, how is fishing? ”, vraagt hij met een bedenkelijke blik. En dan, hoofdschuddend: „Not good .”

Aan een restauranttafeltje op de luchthaven, wachtend op de aansluitende vlucht naar de eilandengroep, spreekt hij in de eerste plaats zichzelf moed in. „Visserij is heel veranderlijk. Vanavond kan alles anders zijn.” Bijna zonder het zelf door te hebben, tikt hij ondertussen een bericht op zijn telefoon. „Even Diek mailen met mijn bevindingen.”

Diek is Diek Parlevliet, de grote baas van de Katwijkse multinational, aan wie hij dagelijks verslag uitbrengt van wat zich op de Faeröer afspeelt. „Ik voel me hier zijn oren en ogen. Je moet in zo’n groot concern de juiste poppetjes op de juiste plek hebben, elkaar blindelings vertrouwen, flexibel zijn. Dat is de bedrijfscultuur. Diek zegt altijd: doe alsof het je eigen zaak is, dat maakt je scherp en kritisch.”

(Tekst gaat door onder de foto)

De visverwerkingsfabriek van Parlevliet & Van der Plas in Kollafjørdur, met drie schepen voor de kade.© Foto Finnur Justinussen

Frissen staat versteld van de werkethiek van zijn 66-jarige leermeester. „Diek houdt alles bij, terwijl het bedrijf zo enorm groot is. Hij weet alles. Daar heb ik diepe bewondering voor. Als hij twintig vestigingen onder zijn hoede heeft, denk ik: dan moet het mij toch ook lukken met één? Ik neem altijd op als hij belt, zeven dagen per week, 24 uur per dag. En als ik dat een heel enkele keer niet doe, zegt hij: waar was je dan?”

Vanuit zijn vliegtuigstoel kijkt Frissen een paar uur later uit over de in mist gehulde rotsen van de mysterieuze Faeröer-eilanden. In het midden daarvan ligt Kollafjørdur, een nederzetting in een schilderachtig fjord met zo’n tweehonderd zielen en een naamloze witte visverwerkingsfabriek. Die ging sinds de bouw aan het begin van deze eeuw tot twee keer toe failliet onder Faroëes bewind.

Alles veranderde toen Parlevliet & Van der Plas het er in de voortdurende zoektocht naar nieuwe visquota voor het zeggen kreeg, en er een winstgevend toonbeeld van efficiëntie van maakte. Duizend ton vis per etmaal kan er volautomatisch worden gesorteerd op gewicht, ingevroren en verpakt, drie keer zoveel als in de tijd voor de komst van de Katwijkers.

„PP heeft er de kennis in gebracht”, verklaart Frissen. „Een mentaliteitsverandering ook. Dag en nacht doorgaan, in ploegendiensten, om boten zo snel mogelijk leeg te krijgen. Voordat wij hier kwamen, moest een boot met vis soms uren wachten. Ze kunnen mij altijd bellen. Als ik niet reageer, gaan ze naar een ander. En zonder vis staat de fabriek stil.”

(Tekst gaat door onder de foto)

Ton Frissen en zoon Thom.© Foto Finnur Justinussen

Het is na projecten in Mauritanië, Amerika en Peru de vierde grote buitenlandse klus van Frissen voor het familiebedrijf, dat hij al een leven lang dient. Als schooljongen deed hij al vakantiewerk op zee voor Parlevliet & Van der Plas.

Op zijn twintigste ging hij er als dekknecht aan de slag op de Dirk Diederik, een sfeervolle vissersboot vol dorpsgenoten. Die heet tegenwoordig de Alina, vaart onder de Poolse vlag en was tot voor kort een van de vaste toeleveranciers van de door Frissen geleide verwerkingsfabriek. Zijn carrière valt voor een belangrijk deel samen met de onstuitbare groei van het familiebedrijf.

Hoe duizelingwekkend groot de multinational ook is geworden, op alle sleutelposities zitten Katwijkers die zich vanaf de werkvloer hebben opgewerkt. „Dat is PP”, zegt Frissen bij de landing op de Faeröer-eilanden, voor een nieuw vijfweeks verblijf. „Ze geven goede mensen kansen. De organisatie is klein, de lijnen zijn kort. Als je eenmaal zo’n hechte band hebt, laat je elkaar niet meer los. Ik ben dan wel geen familie, maar voel me net zo goed één van hen.”

De volgende ochtend stuurt hij zijn Faröese auto opgewekt door de straten van Tórshavn, het fotogenieke hoofdstadje met twintigduizend inwoners. „Een meevaller. Gisteravond laat zag ik op mijn telefoon dat een Groenlands schip helemaal in het noorden aan het vissen was. Ik heb meteen de schipper gebeld. Hij heeft daarna nog een mooie trek gedaan in de vrije internationale zone. Om 3 uur vannacht belde hij om te melden dat ik 450.000 kilo makreel van hem kon kopen. Ik heb toen een prijs genoemd. Morgenochtend komt-ie aan.”

In de uitgestorven fabriek blijkt het een hele opgave te zijn om alle zeventig lokale oproepkrachten op te trommelen voor de volgende dag. Vanachter zijn bureau wijst Frissen glimlachend naar de razendsnelle afwisseling van mist, regen en zon boven het fjord. „De bijnaam van de Faeröer is The Land of Maybe . Dat slaat niet alleen op het weer, ook op de mentaliteit van de bewoners. Alles is hier enorm wispelturig. Het kan zomaar gebeuren dat wij een nieuwe monteur aannemen en die na een paar dagen niet meer komt opdagen.”

Zodra er grienden langs de eilanden zwemmen en de Faröezen deze kleine walvissen bij wijze van traditie een baai in drijven en slachten, hoeft de manager al helemaal niet op zijn personeel te rekenen.

„Dan zijn er gerust een paar die gewoon vertrekken. Daar kun je niet op bouwen, en het is lastig om ze tegen te houden, want ze werken op urenbasis. Dus om hier een beetje stevig voet aan de grond te krijgen als Nederlands bedrijf, moet je wel wat in je mars hebben. Het zal altijd een verrassend eiland blijven. Soms heb ik het voor mijn gevoel een dag onder controle, soms een heel jaar. Ik moet er bóvenop blijven zitten.”

Als Katwijker kijkt Frissen niet op van wat geslotenheid en eigenzinnigheid, maar deze eilanders zijn daarin voor zijn gevoel van de buitencategorie. „Katwijkers zijn nieuwsgierig, zij beoordelen eerst of een nieuwkomer ertussen past. Hier zijn ze bij voorbaat afhoudend. Dat is jammer. Wij bieden veel werkgelegenheid, sponsoren sportclubs, geven aan goede doelen, zoals elk ander bedrijf. Maar als je niet Faröees bent, heb je het niet makkelijk.”

Diek Parlevliet vertelt dat het hem in eerste instantie alleen te doen was om de overname van de failliete rederij Naereberg AS.

„Met een groep aandeelhouders zijn we naar de Faeröer afgereisd om daar met de regering over te praten. We vroegen: zijn we welkom op dit eiland? Anders deden we het liever niet. Nee, we waren zéér welkom! De minister van Binnenlandse Zaken zei: we hebben ook nog een fabriek staan in Kollafjørdur, wilt u daar eens gaan kijken? Mijn antwoord was gelijk: we hebben al twee fabrieken, dat is meer dan genoeg. Achteraf zijn we blij dat we erin zijn gestapt. En trots op de manier waarop Ton zijn werk doet, onder lastige omstandigheden.”

Frissen, die in Mauritanië en Peru gewend was om met zijn ploegen hard en ongestoord te kunnen werken, moest flink omschakelen. „In het begin dacht ik: waar ben ik nu beland? Ik was zoekende om de cultuur te begrijpen. Inmiddels heb ik de mensen voor me gewonnen, anders zou je het hier niet zo lang uithouden. Over een jaar krijg ik zelfs een permanente verblijfsvergunning, een Faröees paspoort. Dat voelt als een teken van respect.”

Toch wordt het nooit rustig op de eilandengroep die leeft van de visserij, daar hebben Parlevliet en Frissen zich bij neergelegd. De weerstand tegen de Nederlandse aanwezigheid bleef in de beginjaren vooral beperkt tot bewoners die de fabriek binnenliepen om een lege tas te vullen met ’hun vis’. „Dan zei ik: nee, wij hebben het gekocht. Nu gebeurt dat niet vaak meer. En als ze komen met een tasje, weten ze: eerst vragen.”

(Tekst gaat door onder de foto)

Zestien uur aan een stuk wordt 450.000 kilo makreel de verwerkingsfabriek binnengepompt vanuit een Groenlands schip.© Foto Finnur Justinussen

Veel bedreigender voor de Katwijkse bedrijfsvoering was de poging in 2017 van de Faröese regering om met nieuwe wetgeving de verkoop van de visserijrechten aan grote buitenlandse ondernemingen terug te draaien. Premier Mark Rutte voorkwam dat met een telefoontje naar zijn ambtsgenoot Aksel V. Johannesen, waarin hij dreigde met zeer nadelige gevolgen voor de vrijhandelsverdragen van de Faeröer-eilanden met de Europese Unie. Parlevliet maakt er geen geheim van dat zijn krachtige lobby achter deze interventie zat. „Het is mijn taak om dat te doen.”

Formeel is de verwerkingsfabriek alleen een marktplaats. In de praktijk heeft Parlevliet & Van der Plas zich met financiële belangen in andere visserijbedrijven op de Faeröer verzekerd van een vaste aanvoer, en daarmee van de felbegeerde quota. De samenwerking met ’partner’ JFK is bijvoorbeeld innig. Eigenaar Hanus Hansen betrekt Frissen nauw bij de aansturing van de twee boten. „Dat gaat hartstikke goed”, zegt die laatste. „En dat werkt voor beide partijen.”

Voormalig visserijminister Høgni Hoydal vindt dit soort constructies te schimmig en wilde daar met de nieuwe wetgeving een einde aan maken. „Economische criminaliteit is moeilijk te bewijzen”, verklaarde hij tegenover De Groene Amsterdammer. „We hebben het geprobeerd, maar kregen het niet eens voor elkaar om het netwerk van alle dochterbedrijven van deze multinationals in kaart te brengen. Het is haast onmogelijk om de geldstromen te volgen.”

Frissen erkent dat zijn bedrijf groot is geworden met het opzoeken van de grenzen, maar benadrukt dat het zich aan de visquota en andere regels houdt. De onophoudelijke politieke tegenwerking komt voor zijn gevoel voort uit trots. „Het is lastig te accepteren dat wij de fabriek aan het draaien hebben gekregen, terwijl het ze zelf niet is gelukt.”

In een achterafstraatje van Tórshavn stapt hij die avond restaurant Toscana binnen, voor een warm weerzien met eigenaar Mohse Darvishi. Dit is de plek waar het sociale leven van Frissen, of wat daarvoor moest doorgaan, zich in zijn eerste jaar op het eiland afspeelde. Levend in het naastgelegen hotel vormden de dampende kommen voortreffelijke vissoep van ’Mozes’, zoals hij de geboren Iraniër steevast noemt, een lichtpuntje in eenzame tijden. Te meer omdat de goedlachse kok er graag zelf met een glas wijn bij kwam zitten.

Het heeft een vriendschap voor het leven opgeleverd. „Mozes ontfermde zich over mij omdat ik steeds zo laat thuiskwam. Om zeven uur ’s ochtends reed ik naar de fabriek, om elf uur ’s avonds was ik pas terug. Het was enorm tijdrovend om alles naar mijn hand te zetten. In de eerste maanden heb ik daardoor niet eens gezien hoe het eiland eruitzag, want ’s winters is het hier maar een paar uur per dag licht. Er waren momenten dat ik tegen Diek zei: zoek het maar uit met je eiland.”

(Tekst gaat door onder de foto)

Ton Frissen keurt bij de lopende band de kwaliteit van de aangeleverde makreel.© Foto Finnur Justinussen

Na een jaar betrok Frissen een typisch Scandinavisch huis op loopafstand van de fabriek. Regelmatig krijgt hij daarin gezelschap van een ingevlogen Katwijkse medewerker, zoals een onderhoudsmonteur voor de machines. Sinds deze zomer woont hij er met zijn 19-jarige zoon Thom, die zijn baantje bij de fietsenmaker heeft verruild voor een buitenlandse stage in het kielzog van zijn vader.

„Ik was hier nog nooit geweest”, bekent Thom achter een glas cola in een barretje in Tórshavn. „Tijdens de eerste autorit van het vliegveld naar de fabriek keek ik om me heen en was ik alleen maar stil. Het landschap is zo indrukwekkend. Dat gold ook voor de eerste boot met vis die bij de fabriek aankwam. Ik voelde meteen: dit leven trekt me wel.”

In tegenstelling tot zijn vader heeft hij nooit visser willen worden, een beroep dat in de decennia tussen hun beider jeugd veel minder vanzelfsprekend is geworden in Katwijk. „Je hebt nu veel meer keuzes dan vroeger”, verklaart Thom. „Iedereen in mijn vriendengroep slaat een andere richting uit. Dat lijkt mij juist goed, in plaats van altijd maar die vis.”

Hij zag tijdens zijn opleiding aan het MBO Rijnland in Leiden een toekomst voor zichzelf als manager van een kleding of -fietsenzaak. „Hier ben ik nu aan het leren hoe het is om voorman te zijn in de fabriek. Dat is een stuk groter dan wat ik in gedachten had. Een heel mooie kans. Natuurlijk mis ik mijn vrienden en familie wel.Op zaterdag ga ik maar werken, dan is die dag zo voorbij.”

Toen Thom voor het eerst een week naar huis ging, bleef het stil vanuit Katwijk. Dat kreeg hij bij terugkomst te horen. „Dan ziet hij zijn vrienden, zijn moedertje, en is hij snel vergeten wat hier gebeurt. Dan zeg ik: toon interesse. Dat hoeft niet elke dag. Maar je weet dat hier mensen druk aan het werk zijn. Je hebt een telefoontje van de zaak, dus het kost je niks, en het levert veel respect en waardering op.”

Terwijl zijn vader naast hem zijn ontelbaarste oproep van de dag afhandelt, moet Thom wat bekennen. „Ik ben met nog meer respect naar hem gaan kijken dan ik al deed. Ik zie nu wat er allemaal bij komt kijken. Daar had ik in Nederland weinig zicht op. Dat heb ik hem in een pauze eerlijk verteld.” Ton Frissen schiet in de lach. „Zelfs mijn eigen kinderen kennen me alleen van het Haringrock-festival!”

De volgende ochtend meert het Groenlandse schip Polar Amaroq om half negen aan, tot ergernis van Frissen een halfuur later dan afgesproken. Niet veel later wordt de eerste makreel als in een roodkleurige waterval de fabriek ingepompt. Dit zal onophoudelijk zo doorgaan tot drie uur ’s nachts.

De manager verricht zoals altijd de eerste keuring, in een laboratoriumjas, om te bepalen of de aangeboden partij van 450.000 kilo goed genoeg is. „Op basis van mijn ervaring zie ik in een oogopslag of onze klanten dit willen hebben of niet.” Hij ruikt aan de makreel, kijkt of de kieuwen rood zijn en snijdt met een broodmes een aantal exemplaren open. „Er zit niet veel vreten in”, klinkt het. „Dat is goed, maar het vetgehalte is vrij hoog.”

Bij gebrek aan beter geeft de manager zijn zegen. Vanuit een grote bak koud water belandt de makreel op twee roltrapachtige banden, om in de compacte fabriek te worden gesorteerd op gewicht, verpakt en diepgevroren. Er komt vrijwel geen mensenhand aan te pas. De zwijgzame medewerkers houden slechts toezicht op de grove sortering, de techniek en de kwaliteit. Sinds deze zomer zijn de vrouwen die de vis verpakken vervangen door machines die de afgewogen makreel voorzien van een plastic omhulsel. „Zo maken ze zakken chips ook”, zegt Frissen boven het lawaai uit.

Hoewel hij achter zijn computer kan horen of alle machines goed draaien, loopt hij er liever tussendoor.

„Mijn zoon ziet dat ik hier iets te vertellen heb, maar ook dat ik naast hem sta in de fabriek. Dat is de succesformule van dit bedrijf. Vroeger heb ik nog in de oude vestiging op de Prins Hendrikkade in Katwijk gewerkt. Directeur Jan van der Plas haalde klompjes uit de achterbak van zijn Mercedes en ging meehelpen kaken om de emmertjes haring vol te krijgen. Daar heb ik altijd bewondering voor gehad. Zo’n voorbeeld wil ik ook zijn.”

Bij de verpakkingsband roept hij Thom bij zich en spoort hem aan om niet op één plek te blijven staan, maar rond te lopen en iedereen scherp te houden. Waarom, blijkt als de jonge Frissen verderop een Faröees met een oliespuit een haperende machine te lijf ziet gaan. „Dit zou je anders niet zijn opgevallen”, zegt zijn vader. „Die medewerker zegt dat het is opgelost als hij er olie op spuit, omdat je dan even niets meer hoort. Maar daarmee is het probleem niet verholpen. Als voorman moet je dit constateren en een monteur erbij halen.”

Vader en zoon gaan aan boord van het Groenlandse schip om de papieren met vangstgegevens in te vullen. „It’s over ”, zegt de schipper hoofdschuddend tegen Ton Frissen, over de moeizame zoektocht naar makreel. „De paar rijkste landen hebben alles gevangen.”

De manager komt daar aan de lunchtafel zelf op terug, bij een boterham met vleeswaren. „Ik vond hem erg negatief. We hebben vaker slechte periodes gehad. Dan is er weer een opleving, vangen ze weer veel vis en hoor je niemand meer. Maar ik begrijp het wel, hij baalt ervan. Iedereen zoekt, er komt geen geld binnen.”

Hij kent de kritiek van milieuorganisaties op de werkwijze van zijn bedrijf: dat zou met megaschepen de zeeën leegvissen. „Wij willen niet iets om zeep helpen wat we zelf hebben opgebouwd”, stelt Frissen fel. „Ook volgende generaties moeten dit werk kunnen blijven doen. Vergeet niet hoeveel mensen op de wereld afhankelijk zijn van vis als voedselvoorziening. Die willen wij blijven bedienen.”

(Tekst gaat door onder de foto)

Thom Frissen bij de nieuwe verpakkingsmachine.© Foto Finnur Justinussen

Terwijl de nachtploeg de fabriek alweer heeft schoongespoten, toont hij de volgende ochtend hoe zakken diepgevroren makreel volautomatisch in kartonnen dozen worden verpakt en als torens in de naastgelegen vriescellen eindigen. „We geven aan het hoofdkantoor in Valkenburg door hoeveel we hebben. Daar gaan ze het verkopen aan onze klanten. De vis is een jaar houdbaar, maar blijft hier nooit langer dan een paar weken staan.”

Deze partij makreel zal de Europese fijnproevers niet bereiken. „Wat we nu produceren is redelijk, maar niet geschikt als rookmakreel. Het is kwalitatief wel voldoende voor de Russische en Afrikaanse markt. Afrikanen drogen of grillen de vis, Russen gebruiken het onder meer voor bijproducten.”

Liefst veertig procent van de vorige dag aangeleverde vis heeft de vriescellen niet eens gehaald. Die is tijdens het sorteerproces afgekeurd, en wordt in tanks opgehaald om tot vismeel voor zalmkwekerijen te worden verwerkt. „Zonde”, verzucht Frissen. „We willen zoveel mogelijk voor menselijke consumptie produceren. Op deze manier brengt het bijna niets op, terwijl het wel ten koste gaat van de quota.”

Op het dunbevolkte kantoor heeft hij een lastig gesprek met productiemanager Sonja. Zijn Faröese steun en toeverlaat in de fabriek is na een samenwerking van tien jaar bezig aan haar laatste maand. Ze vertelt dat ze zich ’onderdeel is gaan voelen van de familie’, maar er vaker voor haar echte familie wil zijn: haar twaalfjarige dochter. Daarom wordt ze tandartsassistente, met drie afgebakende werkdagen. „Hier zijn het vaak lange dagen die niet in te plannen zijn. Je moet altijd staande bij zijn, voor als de vis zich aandient.”

Tussen dit soort zakelijke beslommeringen door, is zijn geliefde Haringrock nooit ver weg voor Frissen. Met een gepijnigde blik opent hij achter zijn bureau een berichtje op zijn telefoon. Het is een eerbetoon aan de veel te vroeg overleden Katwijkse zanger Marco Bouwmans, die hij als festivalorganisator goed kende. „Wat is een mensenleven?”, klinkt het ineens mijmerend. „Mijn vrouw zegt dan tegen me: het kan zo voorbij zijn, terwijl jij maar aan het werk bent. In scheepstermen is zij de stuurman die mij een beetje alert houdt.”

Zijn vrouw Arina is in twaalf jaar tijd één keer bij hem op bezoek is geweest, in november 2010. „Na vier dagen regen zei ze: weet je wat je doet? Ze is naar het vliegveld gegaan en nooit meer teruggekomen.” Een wrange glimlach. „Ik heb altijd gevaren, toen we trouwden al. Dat is mijn redding. Ze kent me niet anders. Een andere vrouw had mijn manier van leven niet geaccepteerd. Arina is de grote verliezer in dit hele verhaal. Zij heeft er het meest onder te lijden. Ik vind het weleens sneu voor haar, maar ik laat dat te weinig merken.”

Op een zowaar even zonnig terras in Tórshavn laat de Katwijker zich ontvallen dat hij zichzelf hier nog één of twee jaar ziet blijven. „Voordat je het weet, ben je oud. Ik zou meer rust willen pakken, hier minder willen zijn. Hoe mooi het visserijbestaan ook is, thuis zijn ook veel leuke dingen. Maar ik ga nooit bij dit bedrijf weg. Daar is de band veel te hecht voor. Een rol als coördinator op afstand, dat zou ik wel zien zitten.”

Hij kijkt uit over de stadshaven, waar traditionele vissersbootjes binnenvaren. „Tegen Diek zeg ik: ga eens verjongen. Ik heb ook niet het eeuwige leven. Maar ik denk natuurlijk wel mee: hoe kan ik het hier in stand houden? Mijn hele ziel en zaligheid heb ik erin gestopt. Zo is het ook. Daarom vind ik het heel spannend om te zien of Thom het oppakt. Daar maak ik me de meeste zorgen over. Kan hij de mentaliteit en het cultuurverschil aan?”

De Faeröer is een autonome eilandengroep binnen het koninkrijk Denemarken en hoort niet bij de EU. Op de achttien onherbergzame eilandjes wonen ongeveer 50.000 mensen, die leven van vis, en 100.000 schapen.

Wil je dagelijks alle hoogtepunten uit het nieuws in je inbox?